donderdag 15 januari 2015

rubriek: ,

Pleidooi voor risico

"Denk er om, die bal mag niet over het hek!", "Pas op, daar komen ongelukken van!" Helen Tovey verwijst in haar boek Laat ze buiten spelen naar onderzoek waar uit blijkt dat acht van de tien corrigerende opmerkingen bij het buiten spelen gemaakt worden door vrouwen, gericht zijn op jongens en gebaseerd zijn op aannames.

Hoe zou jij het vinden wanneer je werkt aan bijvoorbeeld een taartversiering en iemand zegt: "Maak geen smeerboel!" of "Dat is niet mooi!"? Vooral vrouwen, ja, daar zijn we vrouw voor. We zijn over het algemeen minder impulsief, kijken eerder naar de gevolgen en zijn voorzichtiger. We willen risico’s voorkomen. Geen bal zo die niet tegen ramen aan kan komen, niet stoeien om ruzie te vermijden, niet rennen want dan val je misschien, niet gillen want mogelijk geeft dat ergernis.

Onzekerheden geven kansen


Om kinderen lief, rustig en veilig te laten spelen kiezen we graag voor zekerheid met regels voor wat mag en kan. Letterlijk en figuurlijk in ons aanbod. Met een kleurplaat hoef je niet te bedenken wat ze willen tekenen, op een schommel kun je alleen schommelen dat is voorspelbaarder dan wat ze met een opgehangen touw gaan doen.

We realiseren ons vaak te weinig hoe belangrijk onzekerheid, onvoorspelbaarheid en vrijheid voor spelen zijn. Door risico’s uit te sluiten bepalen en beperken we spelen en daarmee de waarde voor ontwikkeling. Zelfstandigheid, het vermogen om oplossingen te vinden, met tegenslagen om te gaan (falen en vallen) en uitdagingen aan te gaan zijn maar een paar waarden waarmee schools leren kansen krijgt en waar in de TSO mee gespeeld wordt.

Jongens willen en moeten


Voor jongens zijn fysieke concrete uitdagende ervaringen nog belangrijker dan voor meisjes. Uiteraard horen daar alle mogelijke variaties van jongensachtige meisjes tot meisjesachtige jongens bij. Voor jongens zijn feiten belangrijk. Bijvoorbeeld kan ik dit (ook), wie is de snelste, de sterkste, de beste. Feiten worden vastgesteld in competitie. Iedere competitie houdt winnaars en verliezers in. Wij hebben medelijden met verliezers en moeite met strijd. We gebruiken negatieve woorden die daar niet bij passen als argument om te verbieden. We zeggen vechten in plaats van stoeien, agressie in plaats van boosheid, brutaal in plaats van een mening geven en herrie in plaats van lawaai.

Wij bepalen wat mag en kan


Moet dan alles maar kunnen? Nee natuurlijk niet. Wij bepalen wat kan en mag en sommige dingen kunnen en mogen niet. En wat bij de een kan, kan niet overal. Vaststellen wat stoort en hoe we daarmee omgaan, bepaald waar wij voor kiezen in onze voorwaardenscheppende zorg. Bij het bespreken van wat kan en mag, kunnen we mogelijkheden van verschillende kanten bekijken en wegen, zonder vooraf bepaalde conclusie… waarom doet een kind iets, wat zijn de bezwaren, (voor wie… wanneer… waarom) wat de waarden en mag het waarom niet of wanneer wel. Daar hoort theorie en praktijk bij en logisch denken maar vooral de bereidheid om wat vanzelfsprekend lijkt, opnieuw te wegen. Daar help ik graag bij.